- fijn
- fijn1{{/term}}〈bijvoeglijk naamwoord, bijwoord〉1 [algemeen] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 fin2 [aangenaam] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 agréable; 〈bijwoord〉 agréablement3 [subtiel] 〈bijvoeglijk naamwoord〉 subtil; 〈bijwoord〉 subtilement♦voorbeelden:1 een fijn gezicht(je) • un visage finde fijne keuken • la cuisine fine〈ironisch〉 fijne manieren zijn dat! • en voilà des manières!〈ironisch〉 een fijne meneer • un joli monsieurfijne vleeswaren • charcuteriede fijne was • le linge délicatfijn zand • sable finfijne zeep • savon de toilettelaten we het fijn houden • passons, n'insistons pas2 een fijne meid • une chouette filleeen fijne vakantie • des vacances agréablesons huis is fijn groot • notre maison est grande, c'est agréablewe gaan fijn samen uit • chouette, on sort ensemblejullie hebben fijn gezongen • vous avez bien chantélaat-ie-fijn-zijn • c'est drôlement chouettenou, fijn is anders • c'est pas drôle3 met een fijn gevoel voor • avec le sens aigu de 〈+ zelfstandig naamwoord〉een fijn lachje • un sourire finfijne spot • raillerie fine————————fijn2{{/term}}〈tussenwerpsel〉1 chouette!♦voorbeelden:1 we gaan op vakantie, fijn! • chouette, on part en vacances!
Deens-Russisch woordenboek. 2015.